Toezicht op intern toezicht: Schieten we niet een beetje door?

Geplaatst door CorporatieMedia op
 

De nieuwe Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting zijn krap twee maanden van kracht. Is er al wat te merken van de nieuwe regelgeving? CorporatieGids Magazine vroeg het aan Jan van der Moolen, adviseur , lid RvC SSH en voorzitter RvC bij Lefier. ‘’Misschien schieten we een beetje te ver door.’’

Download hier het originele artikel uit CorporatieGids Magazine editie september 2015

Aangeboden: geheel vernieuwd ERP systeem (nu nog beter)!


Eén van de activiteiten van adviesbureaus is het bij elkaar brengen van vraag (corporaties) en aanbod (applicatieleveranciers). In deze bijdrage de belangrijkste ontwikkelingen die wij zien.

Vraagkant
Corporaties formuleren hun vraag steeds beter vanuit ondernemingsstrategie, processen en informatievoorziening. Processen en informatievoorziening worden hiervoor in kaart gebracht, waarbij steeds vaker gebruik wordt gemaakt van (eigen) procesreferentiemodellen, bijvoorbeeld gebaseerd op CORA.
Bij applicatie(s)gerelateerde selectiecriteria blijft functionaliteit het belangrijkste en in toenemende mate flexibiliteit en integraliteit. Flexibiliteit om snel in te kunnen spelen op veranderingen in de markt en in de bedrijfsvoering met kostenbesparingen veelal als drijfveer. Integraliteit om het aantal applicaties te beperken, met voordelen als minder beheer en betere gegevenshuishouding. Was het voorheen integraal of best-of-breed, tegenwoordig is het integraal, met mogelijkheden om met applicaties van andere leveranciers te kunnen koppelen.

Uiteraard wordt gekeken naar leverancierskenmerken zoals continuïteit en visie op de branche. Dat een product/leverancier zich in de branche heeft bewezen is minder vanzelfsprekend een knockout criterium voor grotere corporaties. Prijs- en contractonderhandelingen zijn vaker van doorslaggevende betekenis in de keuze. ROI en business cases zijn niet langer ongewoon.

Aanbodkant
Leveranciers maken vaak gebruik van standaard platformen (Microsoft, Oracle, SAP). Voordeel is dat zij niet alle functionaliteit zelf hoeven te ontwikkelen en dat toekomstige ontwikkelkracht beter is gegarandeerd. Nadeel is dat leveranciers afhankelijker worden van hun toeleveranciers, en dat hun klanten veelal in de ontwikkelingen mee moeten.

Geen enkele leverancier kan zelfstandig volledige functionaliteit bieden. Als gekozen wordt voor een zo integraal mogelijke oplossing, betekent dit vaak concessies doen op functionaliteit. De partnerstrategie van een leverancier in combinatie met een duidelijke strategische visie op technologische ontwikkelingen wegen hier ook in mee. Als leveranciers hierover geen helderheid geven, kan dat bij corporaties leiden tot desinvesteringen.
Geen enkele organisatie stelt dezelfde eisen aan een informatiesysteem en geen enkele leverancier biedt dezelfde oplossing. Het gebruik van (proces) referentiemodellen geeft handvatten voor de selectie van andere applicaties. Helaas bestaat er voor corporaties geen vast recept hiervoor. Een selectie en implementatie van een nieuw informatiesysteem is een specifiek, omvangrijk, complex en langdurig project en vergt veel van uw organisatie.

Een bijdrage van HC&H Consultants

‘’De nieuwe regel-geving is onmiskenbaar een markering van een tijdperk,’’ begint Van der Moolen zijn beschouwing. ‘’De spelregels zijn veranderd: het werkdomein wordt beperkter, het externe toezicht is qua positionering fors gewijzigd en versterkt, het Waarborgfonds is anders gepositioneerd, werkt anders in haar beoordelingen en gaat er sanering bij doen, de rol van gemeenten en huurdersorganisaties is verbeterd en er zijn eisen gesteld aan het interne toezicht. Alle woningcorporaties zijn dan ook weer bezig om hun statuten en interne governance bepalingen naast de nieuwe regelgeving en de dit voorjaar vernieuwde Governance Code te leggen. Veel en niet echt dankbaar werk, maar wel noodzakelijk”. Er is volgens Van der Moolen nadrukkelijk gekozen voor een versterking van de ring om de corporaties heen. ‘’Waar deels de nieuwe regelgeving aangeeft dat bepaalde besluiten van het corporatiebestuur moeten worden voorgelegd aan de raad van toezicht voor goedkeuring, is in een aantal gevallen daar boven ook weer toestemming van de minister of van het Waarborgfonds vereist. Maar dat kan wel vragen oproepen”.

Doorwerking van landelijke normen
“Het is natuurlijk nog veel te vroeg voor een afgerond oordeel, maar laat ik een aantal voorbeelden geven uit mijn eigen praktijk,” vervolgt Van der Moolen. “Er zijn in de nieuwe wetgeving eisen gesteld aan het hebben en aangaan van verbindingen. Begrijpelijk, gelet op het recente verleden bij een aantal incidenten. Maar de nieuwe algemeen geldende regels betekenen wel dat er nu ongetwijfeld bij nogal wat corporaties besluiten zijn genomen voor 1 juli 2015 om de bestaande relatie met haar verbindingen veilig te stellen. Begrijpelijk maar waarschijnlijk een niet bedoeld effect”. Van der Moolen vervolgt: “Maar neem het voorbeeld van een goedkeuring van een voorgenomen bouwproject. De risico’s worden door bestuurder en raad van toezicht verantwoord geacht, er is sprake van een positief rendement en de belangen van de doelgroep worden behartigd. De bestuurder krijgt dus goedkeuring. Nu blijkt echter dat de door het Waarborgfonds gehanteerde ratio van ‘Loan to Value’ licht wordt overschreden in het eerste jaar. De afgelopen jaren was sprake van een forse investeringsagenda om de doelgroep van beleid in verschillende steden te kunnen bedienen. In het tweede jaar voldoet de ratio weer aan de norm, maar er kan nu dus niet geïnvesteerd worden met borging. Voor het bestuur en de raad van toezicht vervelend qua uitkomst, maar wat ga je dan doen? Ga je naar andere vormen van financiering kijken, zeker ook omdat het om een rendabel project gaat? De landelijk gestelde norm is heilig en bepalend. Had men de eigen onderhoud en beheer getallen mogen gebruiken, dan was men wel onder de ratio gebleven. Moeten commissarissen dan eerst bij WSW navragen of die akkoord is, voordat zij zelf een besluit nemen? Lijkt me een rare invulling van het begrip eigen verantwoordelijkheid.”

Goed werkgeverschap
“Neem een ander voorbeeld,” gaat Van der Moolen door. “Er is sprake van een vacature in het bestuur. Er vindt een uitgebreide en openbare werving plaats onder begeleiding van een betrokken en deskundig selectiebureau. Daar komt een kandidaat uit naar voren die de raad van toezicht geschikt acht om de vacante bestuursplek op te vullen. Ondernemingsraad, huurdersvertegenwoordiging en managementteam hebben positief geoordeeld. Nu moet vervolgens de ‘fit and proper’-test worden gedaan om de geschiktheid te laten beoordelen door de Autoriteit woningcorporaties. Stel nu dat deze negatief beoordeelt - gelet op wat in de financiële sector is gebeurd is dat niet ondenkbeeldig - dan sta je als raad van toezicht toch mooi in je hemd. Aftreden van de gehele raad lijkt dan de enige juiste weg, want er is behoorlijk gefaald op het aspect werkgeverschap.’’

Eigen belang of volkshuisvestingsbelang
“Laat ik nog een ander voorbeeld noemen,” vervolgt Van der Moolen. “Er is recent bij een corporatie een besluit genomen om een fusie aan te gaan met een veel kleinere in zwaar financieel weer verkerende woningcorporatie. In brieven van Waarborgfonds en het toenmalige Centraal Fonds Volkshuisvesting hinten beide fondsen op de noodzaak van een fusie. Er wordt een poging gedaan tot het verkrijgen van projectsteun, maar die lijkt kansloos. De grotere corporatie kan de financiële effecten van de fusie dragen dankzij de financiële positie en de kwaliteit van het onderhoud. Zij vindt de fusie ook passen bij haar verantwoordelijkheid in de regio en de betreffende gemeente waar de kleine corporatie actief is, maar er is natuurlijk een negatief effect op vermogen en kasstromen. De partijen die de fusie beoordelen, zijn ook verantwoordelijk voor het afgeven van projectsteun. Hoe vindt die belangenafweging dan plaats? Voor bestuurder en raad van toezicht van de overnemende corporatie overheerst wel een gevoel dat bijgedragen kan worden aan een aantal financiële blunders van andere corporaties, maar dat een mogelijke bijdrage aan een kleine corporatie op grond van woningmarkt omstandigheden niet gehonoreerd wordt. Scepsis overheerst na het besluit tot instemming met de fusie, ook al vindt men het besluit zelf bestuurlijk en financieel verantwoord.”

Samenwerking met marktpartijen
“Een laatste voorbeeld,’’ gaat Van der Moolen verder. ‘’Een woningcorporatie die de effecten van de verhuurderheffing en die van het Centraal Fonds voelt in de mogelijkheden voor investeringen en voldoende kasstromen in die investeringen, besluit een samenwerking aan te gaan met een private partij. Deze financieringspartij heeft met een groot bouwbedrijf een investeringsmodel ontwikkeld, gebaseerd op een erfpachtstructuur. Het resultaat voor een concreet project wordt voorgelegd aan de financiële toezichthouder, voor 1 juli nog het Centraal Fonds. Die geeft aan dat het project verantwoord is en dat de risico’s uitermate beheersbaar zijn. Het project gaat echter niet door. De nieuwe Woningwet is, aldus de betrokken ambtenaren op het ministerie van BZK, er juist voor bedoeld om geen samenwerking tussen de private investeringssector en de woningcorporatiesector te krijgen. Het ministerie geeft aan dat de woningcorporatiesector liquide genoeg is en zelf haar projecten zou kunnen fiancieren. Dat is een opmerkelijk standpunt en was dit nu echt de bedoeling? Natuurlijk is er een inhoudelijke discussie te voeren: het aangaan van verplichtingen zonder dat er bezittingen tegenover staan heeft effecten op de balanspositie en ook de zeggenschap in en over het project wordt gedeeld. Maar aan die discussie is men niet toegekomen. Dat is jammer want pas dan heb je een echte op de corporatie toegesneden discussie over de verdeling van risico’s tussen partijen en dwing je bestuur en raad van toezicht die discussie te voeren”.

‘Het commissarissenvolk mort’
“Als je links en recht je oor te luister legt, wordt er veel geklaagd,’’ zegt Van der Moolen. ‘’Commissarissen zijn veel tijd kwijt aan zaken als Europese regelgeving, rechtspositie en arbeidscontract van de bestuurder met daarbij de WNT en pensioendiscussies, aan de vraag of de raad van toezicht wel voldoet aan alle nieuwe regels en governance vereisten, terwijl het over de core-business moet gaan: onderhoud, beheer, exploitatie en woonlasten. Is er nu sprake van verkeerde verhoudingen en is er wel een mega toezicht ontstaan met de nieuwe regels?’’ ‘’Natuurlijk waren er vervelende incidenten waarbij ook het interne toezicht gefaald heeft,’’ weet Van der Moolen. ‘’Maar nu staan boven dat interne toezicht een minister met zijn Inspectie, een woonautoriteit, een Waarborgfonds, een accountant die - eindelijk overigens - ook wordt gecontroleerd, een vierjaarlijkse visitatiebeoordeling en een Governance Code. Dat was in de oude situatie niet anders, maar er is geschoven met bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Is er overkill en is wel genoeg nagedacht over de vraag waar de meerwaarde en eigen verantwoordelijkheid van het interne toezicht lagen en hoe die is te versterken. Of is toch niet te veel gekeken naar het beperken van de mogelijke aanspreekbaarheid van de externe partijen en heeft het Vestia incident geleid tot een op onderdelen mogelijk onredelijke overregulering?”

Bron:CorporatieGids Magazine